‘Dag mam, daar zijn we weer!’
‘Oh, is het alweer zondag dan?’
‘Nee hoor, het is zaterdag, maar wel lekker weekend!’
‘Oh gelukkig. Anders had ik geen boodschappen meer kunnen doen vandaag…’
‘Mam, dat hoeft niet hoor, ze hebben hier genoeg te eten voor je.’
‘Maar de kinderen lusten toch wel iets te snoepen?’
‘Ja hoor, maar die komen niets te kort, ze hebben net al een ijsje op, oma hoeft niet altijd te trakteren toch?’
‘Wie is hun oma dan?’
‘Jij toch!’
‘Dat meen je niet? En wie ben jij dan?’
‘Je dochter!’
‘Maar heb jij kinderen dan?’
‘Tuurlijk, dat is mijn dochter en dat is mijn zoon, weet je nog?’
(Achter haar hand pratend) ‘Nou, je kinderen zijn anders wel erg stil.
Maar… ik moet zeggen: het zijn wel mooie kinderen!!’