‘We moeten direct door naar de hospice’, zei mijn zwager, ‘je vader is stervende’.
Zo werden we bij thuiskomst in 1995 vanuit Ecuador onthaald op Schiphol. Maar daar hadden we vooraf al rekening mee gehouden. Mijn vader zei immers: ‘Ga maar, als ik sterf weet ik dat het jullie goed gaat!’ We hadden een vlucht in een klasse die we niet konden annuleren. Bovendien was mijn vader al heel lang ziek. En al vaker opgegeven door de artsen. We gingen dus.
De vulkaan
Ecuador. Toen we uitstapten in de hoofdstad Quito (2800 m), voelden we ons al snel moe. Nog hoger – bij de vulkaan Cotopaxi – lagen we een paar dagen later hijgend op het pad, zoveel zuurstoftekort hadden we. Maar het was het waard: wat een uitzicht! Op een hoogte van 4800 m hebben we een plaatje geschoten, trots als we waren op onszelf.
Bijna iedere dag belden we naar huis. Een opgave op zich. Vindt maar eens een telefooncel. Anno 2009 kun je je dat niet meer voorstellen. Daar sta je dan met een knoop in je maag. Je wilt eigenlijk naar huis, maar hier blijven is ook zo fantastisch. ‘En bovendien kun je verder toch niets doen’ vertelde mijn familie mij.
De jungle
Verder dus, naar de jungle, zittend bovenop de bus. We leerden twee Israëlische jongens kennen, die ons graag vergezelden. Het oerwoud bleek indrukwekkend, met haar gigantische rupsen, vlinders en bloemen. Ik verongelukte hier nog bijna zelf, toen ik bij een afdaling een boomstam greep, omdat ik mijn evenwicht verloor. De boomstam bleek compleet hol en knapte af als een rietje…
De jungle van Ecuador bleek echter ook saai. Urenlang hingen we in onze matten tussen de bananenbomen. Bovendien waren we inmiddels ziek; om de beurt renden de Israëlische jongen en ik naar een heuvel om onze behoefte te doen. Bananen stoppen. Dus riepen we om beurten: “banana?” Tegen de avondschemering besloten we het songfestival na te doen, zó groot was de verveling. Tot onze verbazing zongen de Israëli’s Colorado van Sandra Reemer. Hilarisch!
Ondertussen knaagde het aan mij. Ik lag hier maar pret te maken in Ecuador, terwijl mijn vader …
’s Avonds onder onze klamboes ging het er ook weer druk aan toe. Eén van de Israëli’s riep, toen ik ze vroeg wat er aan de hand was: ‘you don’t wanna know!’ ‘Why?’ vroeg ik. ‘I have all kinds of visitors in my bed, that’s why!’ Ik plaste die avond zowat in mijn broek van het lachen.
De trein
Daarna door naar het strand na een supergave treinrit. Ook hier konden we op het dak zitten. El nariz del diablo (de duivelsneus), zo staat hij bekend. Een duivelse rit en een duivelse nacht daaropvolgend. We bleven namelijk overnachten in Alausi, waar op dat moment een indianenfeest plaatsvond. Ik draaide bijna door: veel herrie, niet slapen en maar malen over mijn vader.
’s Ochtends belde ik weer naar huis. De toestand verslechterde, maar ‘ik mocht nog blijven’.
Strand en Galapagos
Door dus naar het strand. Toen we ’s avonds bij het hotel terugkeerden lagen er stenen op de grond: Shalom lazen we. Onze vrienden waren hier dus ook! Eerder hadden we afscheid genomen om onze eigen weg te vervolgen. ’s Avonds wederom groot feest, ditmaal ons eigen.
Daarna de Galapagos, een waarlijk wonder op aarde. Nu werd het echter spannend: hier konden we niet bellen…
Eindelijk thuis
Bij terugkomst belden we meteen naar huis, misschien gingen we het nog halen. En dat deden we. Mijn vader reageerde al dagen niet meer. Toen ik ’s ochtends arriveerde kneep hij echter in mijn hand. ’s Nachts om twee uur werden we gebeld dat mijn vader was overleden.
Volkskrantreizen.nl, 21 juni 2009